
Nadat de Aalmoezenier aan eenieder in de compound zijn diepste medeleven had betuigd, wijdde hij de verkoolde stoffelijke resten in het geblakerde vehikel fysiek, weidde vervolgens contemplatief uit over het hier en daar, om aansluitend zijn lijkrede vakkundig af te ronden: “En daarom wil ik deze afscheidsdienst gaarne afsluiten met de meest zalvende woorden uit Het Hooglied, hoofdstuk acht, vers zes en zeven. Tatoeëer mij als een stempel op Uw ziel, graveer mijn konterfeitsel in Uw hart; want de liefde is net zo gewiekst als de dood; haar kolen zijn hartstochtelijke brandstof, vlammen van de Opperheer. Al het water van de Niagara kan de liefde niet blussen, zelfs een huizenhoge tsunami gooit na enkele vruchteloze pogingen defaitistisch de handdoek in de ring.”
DWV-1413, 64 x 49 cm, 2015